Tekst: †Jurjen Bakker, Winschoten
De geallieerden hebben de provincie Groningen bevrijd tot en met Drieborg, Finsterwolde en ongeveer de helft van Ganzedijk zijn in handen van onze bevrijders. De Carel Coenraadpolder, met aan de zeedijk het Duits afweergeschut van Dollard Süd, de Reiderwolderpolder, de Stadspolder, de Kroonpolder en de buurtschappen Oude- en Nieuwe Statenzijl zijn ook nog in bezit van de Duitsers en Nieuwolda en Delfzijl zijn nog niet bevrijd. De noordoostelijke driehoek van Nederland en het noordwestelijke deel van Duitsland vanaf de Eems tot de grens met Nederland is nog door de Duitsers bezet. Ongeveer begin april 1945 hebben de Canadezen het dijkdorp Drieborg bevrijd. Wat nog overblijft zijn de polders, te weten de Kroonpolder, de Stadspolder, de Reiderwolderpolder en Carel Coenraadpolder.
In Nieuwe Statenzijl wonen in april 1945 negen gezinnen. Sluismeester is destijds de heer IJdema, die woonachtig is in de sluismeester woning, eigendom van Rijkswaterstaat, deze woning staat er nog steeds. Diens zoon, Hendrik IJdema, is sluisknecht en woont aan de overzijde van de schutsluis eveneens in een huis van Rijkswaterstaat. Dit huis staat er sinds de bouw van het nieuwe sluizencomplex in de 20e eeuw niet meer.
Rechts: de woning van de sluismeester, links die van de sluiswachter/sluisknecht.
Er zijn in die tijd twee sluizen te Nieuwe Statenzijl. Eén schutsluis en één spuisluis. Als je over de twee sluizen loopt, kom je bij de boerderij van de familie Hillinga sr. Het land van Hillinga grenst aan Duitsland. Een ondiep slootje en een laag dijkje vormen de grens met Duitsland. Ook ligt er in Nieuwe Statenzijl een woonschip, dat bewoond wordt door Duitse soldaten. Op de foto hierboven zie je links de woning van de sluismeester en rechts over de sluis de woning van de sluisknecht. De beurtschip links dient als schuilplaats.
Van de familie Kool, die een twee onder één kap woning in bezit hebben, is door de Duitsers één helft gevorderd. De Duitsers hebben op de zeedijk een zwaar machinegeweer geplaatst. Dit wapen is steeds bemand en ook wordt er dag en nacht wacht gelopen op en bij de zeesluis. Zo af en toe worden er ook schietoefeningen gehouden. Er wordt dan geschoten op schietschijven en steeds worden de geschoten punten geteld.
Ook wordt het handgranaat werpen geoefend. Een Duits handgranaat bestaat uit een soort ronde koker ter grootte van een vuist (zie afbeelding hiernaast). Hieraan zit een houten steel met aan het eind een schroefdop. Als je die schroefdop eraf draait, zie je twee touwtjes. Aan die touwtjes moet je trekken en dan aftellen en vervolgens de handgranaat zo ver mogelijk weggooien. Dit handgranaat werpen, doen de Duitsers achter de kop van de zeedijk Ze gooien de handgranaat over de dijk en dan komt deze vaak in de sloot achter de dijk terecht en ontploft daar. Gevolg is dat de blubber uit de sloot hoog opspat. Ofschoon wij als kinderen daar niet bij mogen zijn, hebben we dat op sluipafstand vaak wel aanschouwd. Dit is vanzelfsprekend niet zonder gevaar. Stel dat iemand een granaat per ongeluk in onze richting werpt. Als kind heb ik dat soort gevaar nooit onderkend.
De bewoners van Nieuwe Statenzijl wonen in die moeilijke tijd tezamen in één of twee huizen. Gezamenlijk wordt er gekookt en gegeten. Ieder brengt het zijne mee, zo krijgt iedereen elke dag toch weer genoeg te eten. Dagelijks wordt er geschoten door het Duitse afweergeschut, hetgeen de angstige spanning doet toenemen. Als het luchtalarm loeit met korte stoten, betekent dat er een aanval van de Canadezen, de geallieerden, op komst is, en dan zoeken de bewoners hun schuilplaatsen op.
In het begin van de oorlog ligt er een beurtschip (binnenvaartschip) van de familie Kool in Nieuwe Statenzijl. Dit schip wordt gebruikt als schuilkelder. Als het alarm afgaat, spoeden de bewoners zich naar het schip en gaan dan één voor één over de loopplank op om vervolgens via een laddertje af te dalen in het vooronder om daar bij elkaar te gaan zitten. Als bescherming hebben ze dus alleen een plaat ijzer boven hun hoofden. Ook als ‘s nachts het alarm loeit, gaat men in het donker naar het schip. Licht mag er niet ontstoken worden, zelfs een zaklantaarn is verboden. Bij regenachtig weer is het dan wel eens aardedonker en menigeen glijdt uit op het dek van het schip, of maakt een val in het ruim. Dat laatste overkomt mijn moeder. Of deze val de oorzaak is geweest van het operatief verwijderen van een nier in 1942 is mij nooit duidelijk geworden.
Wel weet ik dat mijn ouders op de fiets over de bevroren Westerwoldse A naar Nieuweschans zijn gefietst, als mijn moeder moet worden opgenomen in het ziekenhuis te Groningen. Van Nieuweschans met de trein naar Groningen en vervolgens naar het ziekenhuis waar de nieroperatie plaatsvindt. De rest van haar leven heeft mijn moeder het met één nier moeten doen, hetgeen niet echt veel problemen heeft opgeleverd. Ze kan spoedig na de operatie alles vrij gauw weer doen. Ook het zware werk in de garnalendrogerij doet ze. Slechts bij warm weer krijgt ze gauw last van de warmte.
Schuilkelder Het bereiken van de schuilplaats moet immers zo snel mogelijk gebeuren en dan kunnen dergelijke ongelukken bijna niet uitblijven. Gebroken ledenmaten zijn er niet uit voortgekomen. Een geluk is geweest dat er destijds geen bejaarde personen bij zijn geweest. Later zijn er schuilkelders in een sloot gebouwd. Zo’n schuilkelder bestaat uit balen stro, soms meerdere lagen op elkaar gestapeld en daar vervolgens een laag aarde van ongeveer één meter dik, bovenop. De toegang tot de schuilkelder in de sloot is in verhouding met een schip gemakkelijker en biedt ook betere bescherming tegen kogels en vallende scherven.
Tegen het einde van de oorlog is de schuilkelder weer van een ander kaliber. Deze schuilplaats is een leeggepompte ronde betonnen bak, die als regenbak dienst heeft gedaan bij een garnalendrogerij die afgebroken is. Voordeel is dat deze schuilkelder dichtbij huis ligt. Boven op deze regenbak zijn ijzeren platen gelegd. Deze platen zijn afkomstig uit de garnalendrogerijen. Op deze geponste ijzeren platen hebben de vissers hun gekookte garnalen gedroogd. Een dergelijke schuilplaats biedt slechts bescherming tegen scherven. Scherven zijn stukken ijzer afkomstig van granaten, die bij beschietingen uit de lucht komen vallen. Als je door een scherf getroffen wordt, kan dat dodelijk zijn. Soms valt een stuk scherf, dat erg scherp en puntig kan zijn op het dak van een huis en komt dan door de houten zolder in de kamer terecht. Als er op de regenbak een projectiel of bom zou zijn gevallen, zou niemand in de regenbak dit hebben overleefd.
Als het ergste van een aanval voorbij is, horen we de sirene weer loeien, maar nu met veel langere tonen. Niet half zo angstaanjagend als bij het begin van de aanval. Allen klimmen dan met behulp van een laddertje met veel geduld en moeite uit de regenbak. Eenmaal bovengronds staan we dan naar de zogenaamde blindgangers te kijken. Het afweergeschut Dollard Süd en Pogum, in de buurt van Ditzum Dld) vuren hun projectielen af richting Drieborg en Nieuw Beerta en naar de boerderijen in de polders. Bij zonnig weer kun je de projectielen hoog door de lucht zien vliegen. Het neerkomen kun je horen en zelfs zien. Zo af en toe is het raak en wordt het dak van een boerderij getroffen en zie je een groot gat in het dak met daaruit rookpluimen. Ik kan me niet herinneren dat er een boerderij door de Duitsers in brand is geschoten. Wel weet ik nog dat op een zwoele avond veel Duitse soldaten over de sluizen van Nieuwe Statenzijl naar Duitsland trekken. Urenlang duurt deze aftocht van de Duitsers, want zo beleven wij dat destijds en wij rouwen er zeker niet om. Een zekere innerlijke vreugde maakt zich van ons meester. Inwendig genieten we van deze aftocht, maar er luidruchtig uiting aan geven, durven we niet. Van onze ouders mogen we dat trouwens ook niet, omdat het te gevaarlijk is. De getergde aftocht blazende bezetter kan dan wel eens tot afschuwelijke daden overgaan. Ze zijn niet te vertrouwen, dus houden we ons gedeisd.
Opgepakt door de Duitsers Hoe gevaarlijk de Duitsers nog zijn aan het eind van de oorlog, ook al hebben ze vrijwel alles verloren, zal uit het volgende blijken.
In Nieuwe Statenzijl heeft de zoon van boer Harm Hillinga sr, Eggo, verkering met een meisje, in Hongerige Wolf woont bij de Reidertil in Finsterwolde. Het is de jongste dochter van Roelf Borgert de Vries en Geertje Nanninga, die genoemd is naar haar moeder. Hillinga ’s zoon, Eggo, is op een gegeven ogenblik per fiets door de Reiderwolderpolder naar de Reidertil gegaan. Hij gaat dus van bezet Duits gebied naar bevrijd gebied. Dwars door de vuurlinie is hij gekomen; een gevaarlijke onderneming. Er is op dat ogenblik gelukkig niet geschoten. Wel wordt hij op de terugweg door de Duitsers opgepakt. De Duitsers hebben hem in een motor met zijspan gezet en naar Nieuwe Statenzijl gereden. Zijn moeder, Biene, ziet vanuit ons huis haar zoon zitten in de Duitse motor met zijspan. Na dit te hebben gezien raakt zij volkomen buiten zinnen. Niemand heeft daarna nog enig contact met haar. Ze is geestelijk volkomen de kluts kwijt. Kort na de bevrijding herstelt ze langzamerhand, maar deze gebeurtenis blijft ze haar leven lang bij zich dragen. Ze is altijd een ‘beetje vreemd’ gebleven.
De zoon van Hillinga wordt bij de sluis uit de motorzijspan getrokken en apart gezet. Door de Duitsers wordt vervolgens driftig overleg gepleegd. De Duitsers beschouwen hem als een spion, hoewel veel van de soldaten hem goed kennen. Wellicht heeft hij bepaalde tactische oorlogsgegevens doorgegeven aan de Canadezen. Ook enige bewoners van Nieuwe Statenzijl gaan zich dan in de discussie mengen. Na lang beraad van Duitse zijde, gepaard gaand met doodsangst van de verdachte, besluiten de Duitsers hem te laten gaan en volgt er geen executie.
Oproep Eens op een zondagmorgen worden alle vrouwen van Nieuwe Statenzijl door de Duitsers opgeroepen om eieren te koken. Dat moet in hun eigen huis gebeuren. Niemand van de vrouwen durft te weigeren, bevreesd voor de dingen die dan kunnen volgen. Wat de Duitsers bevelen, daaraan kun je maar beter voldoen. Tegenspraak is levensgevaarlijk.
Op een zekere zondagmorgen volgt een bevel van de Duitsers om een turfschip te lossen. De turf moet vanuit het schip naar het gevorderde huis worden gebracht. Hilken, de plaatselijke commandant, heeft laten weten dat de bewoners van Nieuwe Statenzijl ook wat turf zullen krijgen als beloning voor hun werk.
's Morgens vroeg komen de mannen bij elkaar op de plek, waar het turfschip aan wal ligt. Zo ook mijn vader Willem Bakker. Gememoreerd moet worden dat de onderlinge verstandhouding tussen de aldaar gelegerde Duitse soldaten en de bewoners van Nieuwe Statenzijl redelijk goed is. Niet echt vijandig en haatdragend, soms wel afstandelijk. Hechte vriendschap met de Duitsers is er vanzelfsprekend niet. Over de oorlog wordt wel eens gesproken. Een leuke mop wordt ook wel eens verteld. Als de Duitse commandant Hilken er ook bij komt, vraagt Willem Bakker aan Hilken: “Hoe gaan we te werk? Du einen Korb Törf und dann wir einen Korb?” Hierop wordt Hilken razend. Hij schreeuwt “Mensch, mach das du weg komst. Du konntest wohl ein Tommy sein”. Tijdens deze uitspraak haalt hij zijn revolver te voorschijn en richt die op mijn vader. Hij schiet evenwel niet. Mijn vader maakt zich als de weerlicht uit de voeten. Thuis gekomen vertelt hij zeer ontdaan met horten en stoten wat hem is overkomen. Turf hebben we daaropvolgend van de Duitsers dan ook niet gekregen. Doch de schipper heeft wel wat turf achter weten te houden en dat komt later toch nog bij ons in het achterhuis terecht. Op die manier wordt de Duitse commandant Hilken alsnog bedrogen.
Voedselvoorziening De bewoners van Nieuwe Statenzijl, tijdens WOII bestaande uit negen gezinnen, wonende tegen de zeedijk van de Dollard, zorgen zelf voor hun levensonderhoud. Tijdens het oogsten van koolzaad, sprokkelen de vrouwen achtergebleven stronken koolzaad en gaan deze dorsen op een laken. Van het koolzaad krijgen ze koolzaadolie. Ze gooien het koolzaad in een koolzaadmolentje en dan wordt de olie er uit geperst. Van de overgebleven resten van het koolzaad wordt de kachel gestookt. Dat spul brandt heel goed. Van suikerbieten maakt men stroop en suiker. Tarwe, gerst en haver is er bij boeren in overvloed en daar wordt meel van gemalen en vervolgens brood van gebakken. Ieder gezin heeft vaak ook een varken, dat meestal in november wordt geslacht; vlees en vet dus meer dan voldoende. Vis wordt er ook veel gevangen. Bot en schar wordt aangevoerd en daarna weer teruggegooid in het kanaal. Zodoende is er ook wel vis voor de bewoners.
Melk wordt gehaald bij Vieregge, die achter de dijk op ongeveer anderhalve kilometer vanaf Nieuwe Statenzijl richting Nieuweschans op een elektrisch watergemaal woont. Vieregge is landarbeider en bedient het watergemaal. Ook heeft hij een paar melkkoeien.
Melk halen kan gevaarlijk zijn Hier haalt mijn moeder melk. Tegen het einde van de bezetting hebben de Duitsers de zogenaamde ‘Sperzeit’ ingesteld. Dit betekent dat iedereen ’s avonds om acht uur binnen moet zijn. Voldoe je daar niet aan dan kun je door de Duitsers worden gearresteerd. Wat er dan verder met je gebeurt is niet duidelijk. Op zekere avond komt mijn moeder terug van het halen van melk. Het is twee minuten over acht. Ze fietst over het jaagpad1, een smal paadje langs de Westerwoldse Aa, en komt bij de laadwal te Nieuwe Statenzijl. Plotseling hoort ze: ”Halt absteigen”, en de soldaat die dat schreeuwt schijnt haar met een zaklantaarn in het gezicht. Toch heeft zij direct door wie deze soldaat is. Het blijkt Hilken te zijn. Hij vraagt waar ze vandaan komt. Mijn moeder antwoordt: “Van eine Freundin”. Zij kan ook niet zeggen dat ze daar melk vandaan haalt. Zoiets mag namelijk niet van de Duitsers. Het gesprek gaat vervolgens over de oorlog. Hilken vertelt haar dat het hier nog niet zo slecht is. In Berlijn waar zijn moeder woont is het veel erger.
Vervolgens vraagt Hilken of ze ook kwaad op hem is vanwege het geval met die turf. Mijn moeder antwoordt daarop tegen beter weten in, dat ze niet kwaad is. Een ander antwoord is vanzelfsprekend ook niet bevorderlijk voor een redelijke goede afloop. Dan vraagt Hilken of ze nog turf heeft. Hierop antwoordt ze negatief. Hilken stelt voor dat ze een jutezak bij de achterdeur van haar huis moet neerleggen. Vervolgens vraagt ze aan Hilken of ze de volgende morgen ook op het woonschip moet komen om aardappels te schillen. Hilken zegt dat ze niet hoeft te komen. Er zijn wel andere grootbekken die dat kunnen doen. Thuis gekomen is Leiden in last. Ze vertelt dat ze is aangehouden door Hilken en dat ze heeft gezegd dat ze geen turf meer hebben. Dat namelijk gelogen. Er is nog wel turf. Daarvoor heeft de schipper immers gezorgd. De turf die er nog over is, wordt in een hoek van het achterhuis opgestapeld. Zo ongeveer twee vierkante meter.
Kokosmatten, jute zakken, zelfs een tafel en een konijnenhok worden op de turf gelegd, zodat als Hilken binnen zou komen er geen turf te zien zal zijn. Ook wordt er nog vlug even een lege jutezak buiten voor de achterdeur gelegd. Om Hilken buiten de deur te houden, wordt besloten om naar bed te gaan. Onze slaapkamers zijn boven. Vandaar kunnen we langs een gordijn de hele situatie beneden overzien. Op een gegeven ogenblik komt Hilken uit de gevorderde woning de weg opgelopen en gaat naar het woonschip dat voor het gevorderde huis ligt. Hij opent de deur en kijkt naar binnen, waarschijnlijk om te zien wat zijn kameraden doen, sluit de deur weer en komt richting ons huis. Hij loopt vervolgens over het smalle bruggetje dat over de sloot ligt voor ons huis. Je kunt Hilken duidelijk over het houten bruggetje horen lopen. Elke voetstap klinkt diep door in de stille nacht. Even later komt Hilken terug met de lege jutezak. Hij loopt naar het woonschip en legt de lege jutezak op de meerpaal, waaraan het woonschip vastligt, doet weer de deur open van het schip en gaat naar binnen. Even later komt hij weer naar buiten. Loopt de loopplank af naar de wal en pakt de lege jutezak in de loop mee en gaat het gevorderde huis binnen. Enige tijd later komt hij met een volle jutezak met turf op zijn rug naar buiten en loopt er mee voor ons huis langs over het bruggetje. Nieuwsgierig hebben we het voorgaande vanuit het slaapkamerraam gadegeslagen. Dadelijk daarop zijn we gaan slapen. De volgende morgen ligt er één leeggegooide zak turf en staat er nog één volle zak turf voor de achterdeur. Commandant Hilken is wellicht tot inkeer gekomen en heeft vast en zeker door gehad dat de oorlog voor hen reeds is verloren en probeert op genoemde wijze zoete broodjes te bakken. Het voorgaande is allemaal gebeurd aan het einde van de oorlog in Nieuwe Statenzijl.
Een Poolse tank. Licentie: Public Domain.
Aan het begin van mijn verhaal heb ik beschreven dat de polders en Nieuwe Statenzijl nog niet bevrijd zijn. De geallieerden zijn in Drieborg. Als de geallieerden de lopen van hun tanks de Kroonpolderweg op laten draaien en enige schoten richting de boerderijen afvuren, verlaten alle Duitse soldaten onmiddellijk hun loopgraven, die ze aan de kop van de dijken hebben gegraven. Ze vluchten in looppas over de sluizen van Nieuwe Statenzijl richting hun Heimat. Als de geallieerden hun tanks na enige tijd weer richting Drieborg keren, komen de Duitse soldaten weer wandelend terug naar hun loopgraven (schuttersputjes) en nemen hun stellingen weer in.
Dit voorgaande heeft zich vele keren herhaald. Het moet zelfs zo geweest zijn dat de Duitsers eens met een witte vlag hebben gezwaaid ten teken van overgave. Dit is echter niet door de geallieerden waargenomen.
Dan komen op zekere dag zo rond twaalf uur vele Duitse soldaten lopend uit Duitsland over de sluizen naar Nieuwe Statenzijl, onder aanvoering van SS officieren2. Ze nestelen zich bij de huizen van de bewoners van Nieuwe Statenzijl. Zo ook bij ons huis. Ik herinner mij nog dat ik de soldaten drinkwater moet brengen. Het zijn zeer jonge soldaten. Zo ongeveer in de leeftijd van 14 tot 17 jaar. Sommigen kunnen amper een pantservuist dragen. Verder zijn ze bewapend met geweren. De meesten hebben nog wel wat praatjes. Maken nog grapjes waar nog om wordt gelachen ook. Er is echter één soldaat, die zich erg stil gedraagt. Hij heeft een plekje gevonden op de mond van onze regenbak, dicht bij onze achterdeur. Hij heeft helemaal geen plezier en ziet er erg verdrietig uit. Mijn moeder vraagt hem waar hij vandaan komt en wanneer hij is vertrokken. Hierop vertelt hij dat hij een dag eerder is opgeroepen en vervolgens lopend naar hier is gekomen. Ze hebben totaal geen opleiding gehad. Later op de dag moeten ze zich bij de andere Duitse soldaten aansluiten in de loopgraven langs de dijken. Vanaf het moment dat deze kindsoldaten onder leiding van SS officieren zijn ingekwartierd, is er geen terugtrekken van de Duitsers meer mogelijk. Poging tot vluchten is dodelijk, want de enige vluchtweg is over de sluizen en daar worden ze dan opgewacht door de Duitse Militaire Politie. Dat vluchten met dodelijk afloop is, voor zover ik weet, niet voorgekomen.
Enige dagen later komt op een morgen tegen elf uur de Duitse soldaat, die zo stil op de regenbak heeft gezeten voor het raam van onze keuken. Hij vraagt mijn moeder of ze wel een pannenkoek voor hem wil bakken. Hij laat een blikje zien waarin wat vlees heeft gezeten. In dat blikje zit nog enig vet voor het bakken van de pannenkoek. Mijn moeder heeft diep medelijden met deze doodangstige Duitse soldaat en zegt tegen hem dat ze wel een pannenkoek voor hem wil bakken. Het vet in het blikje mag hij wel bewaren. De pannenkoeken zijn gauw gebakken van tarwemeel. De soldaat is juist begonnen met eten, als één van zijn kameraden voor het raam verschijnt en roept: “Heinrich, du sollst sofort im Stellung kommen”. Snel het overgebleven stuk pannenkoek in krantenpapier gewikkeld en daar rent Heinrich de deur uit. Heinrich is nog een keer geweest en evenals de eerste keer wordt hij dan ook opgeroepen. Mijn vader heeft tijdens dat tweede bezoek aan hem voorgesteld, hetgeen niet zonder gevaar is, trek je soldatenkleren toch uit en doe kleren van mij aan. Duik onder. Heinrich zegt daarop dat hij zijn kameraden niet in de steek kan en mag laten. Ook voor hem kan dat de dood betekenen. Als de SS-officieren ontdekken dat hij is ondergedoken en hem daarop vinden, zal hij zeer zeker worden doodgeschoten. Ook het gezegde van mijn vader heeft tot erge gevolgen kunnen leiden. De Duitsers zullen het mijn vader kwalijk nemen om hun kameraad te verleiden om te deserteren, maar als de geallieerden komen hebben die naar alle waarschijnlijkheid ook afschuwelijke daden kunnen verrichten. Heulen met de vijand kan je dood betekenen.
Na het tweede bezoek hebben we van Heinrich nooit meer iets gehoord. Wellicht heeft hij zijn leven gelaten in de laatste dagen van de oorlog.
Verdreven uit Nieuwe Statenzijl Het is twee dagen na Heinrich’s bezoek, we willen juist gezamenlijk gaan eten. Bonensoep staat op het menu. Een grote etenspan staat midden op de tafel en de borden met bestek er naast. Dan verschijnt voor het keukenraam een SS-officier. Hij buldert dat alle inwoners van Nieuwe Statenzijl binnen een uur weg moeten over de grens naar Duitsland. Niemand heeft nog niet één lepel bonensoep gehad. Wij zijn verbouwereerd en angstig voor hetgeen ons te wachten staat. Niemand heeft hierop gerekend. Allereerst moeten alle vissersboten en schepen naar de oostkant van de Westerwoldse Aa om daar vervolgens tot zinken te worden gebracht. Ook het Duitse woonschip wordt aan de oostzijde van het kanaal gelegd, precies in de buurt van de boerderij van Hillinga sr. Dit woonschip wordt niet tot zinken gebracht. Slecht één schip moet blijven drijven en in de sluiskolk worden afgemeerd. Als dat geregeld is, kunnen we vertrekken.
Mijn ouders hebben nog een kinderwagen op zolder staan, die wordt meegenomen. In de kinderwagen liggen wat spulletjes. Alle kippen- en konijnenhokken worden opengezet en zo kan het gebeuren dat een hond een konijn vangt en dood bijt. Zonder veel leed wordt het konijn opgepakt en terloops in de kinderwagen gegooid. Niemand maakt zich hier verder druk over. Ook hebben mijn ouders nog twee fietsen. Die worden in een bij ons huis gelegen gracht vol met een dikke laag eendenkroos gegooid. Onvindbaar volgens mijn vader. Op één persoon na gaan alle bewoners van Nieuwe Statenzijl de beide sluizen over met hun hoogst nodige pakkage, richting Duitsland. De persoon die moet blijven om de sluizen te bedienen, is sluisknecht Hendrik Heidema. Als we de grens met Duitsland over zijn, lopen we langs de beide huizen waar altijd commiezen hebben gewoond3. Daar gaan we de dijk over en lopen daarna evenwijdig met de Westerwoldse Aa richting Oude Statenzijl/Nieuweschans. Aangekomen bij het dijkgat tegenover de boerderij waar nu Koets woont aan de Hollandse kant, denken we door te kunnen lopen naar Oude Statenzijl /Nieuweschans, maar Duitse wachtposten houden ons tegen. We moeten de Landschaftpolder in. Na de vierde boerderij in deze polder staat één arbeidershuis en daar moeten alle inwoners van Nieuwe Statenzijl gehuisvest worden.
Dat is echter onmogelijk, daarvoor is het huis te klein. Vandaar dat sommigen verder lopen en vervolgens worden opgevangen door boer Maartens. Maartens is boer op de vijfde boerderij in de Landschaftpolder. Tevens is hij destijds de directeur van de strokartonfabriek De Dollard te Nieuweschans. In de stallen bij boer Maartens mogen de overige bewoners zich inkwartieren. Stro wordt in de stallen uitgespreid en dat zijn onze slaapplaatsen. Al met al kan gezegd worden dat boer Maartens goed voor ons is geweest. De vrouwen gebruiken grote kookpotten om het eten te bereiden. Aardappels en melk is er in overvloed. Overdag gaan de volwassenen zo af en toe het land op om tulpen te koppen.
’s Avonds komen alle bewoners in de stallen bij elkaar. Hier komen ook Russische krijgsgevangenen. Zij spelen op hun muziekinstrumenten en zingen daarbij. Hun gezang is erg mooi. Ze zijn hier te werk gesteld, nadat ze door de Duitsers in ’42 krijgsgevangen zijn genomen. Ook hier is het dat Hilken en nog een Duitse soldaat op zekere dag verschijnt om afscheid te nemen van alle bewoners. Ook hij is er eindelijk van overtuigd dat de oorlog voor de Duitsers verloren is en het einde spoedig zal volgen.
Twee dagen later is het hemels mooi weer en volgt er een luchtaanval van de Tommies. Het afweergeschut van Dollard Süd wordt gebombardeerd en beschoten. Ook Nieuwe Statenzijl wordt aangevallen. Vooral het Duitse woonschip, nu gelegen bij de boerderij van Hillinga, moet het ontgelden. Het schip wordt op een haar net niet getroffen door een zware bom. Maar ondanks geen voltreffer zinkt het woonschip toch. Naast de boerderij van Hillinga vallen in de mestvaalt ook enkele zware bommen. De boerderij komt zo gehavend uit de strijd dat vanaf die tijd de boerderij onbewoonbaar is en nooit meer is opgeknapt om te bewonen. Ook hier hebben tijdens de aanval Duitse soldaten dekking proberen te zoeken. In deze boerderij zijn Duitse soldaten zwaar gewond geraakt. Bloedsporen van grijpende handen zijn na de oorlog te zien op de witgekalkte muren van de bijkeuken. In de put aldaar deponeren de angstige soldaten hun spullen die later zijn teruggevonden. Op de vloer in de gang hebben we nog de grote opgedroogde plassen bloed gezien; een afschuwelijk gezicht.
Commandant Hilken en nog enkele Duitse soldaten hebben deze aanval niet overleefd. Ook na deze aanval van de Tommies blijft de zon echter voor ons schijnen, zowel letterlijk als figuurlijk. ’s Avonds zien we voor de boerderij in het oosten op ongeveer vier kilometer afstand de tanks rijden van onze bevrijders. In het westen, achter de boerderij, zien we in de omgeving van Oude Statenzijl ook onze bevrijders. Wij zijn als het ware omsingeld en het kan niet lang meer duren, of ook wij zullen worden bevrijd. De volgende dag zijn we naar Oude Statenzijl gelopen.
Op weg daar naar toe, komen we onze eerste bevrijders tegen. Dit zijn de zogenaamde stoottroepen. Ze rijden op fietsen en hebben slechts een geweer als wapen bij zich. Op hun baret dragen ze als embleem een doodskop. Ze houden ons staande en vragen wie of wij zijn en delen daaropvolgend chocolade en sigaretten uit. Eén persoon is bij de uitdeling van de sigaretten iets te laat. Het resultaat daarvan is dat Chris de Boer, geen sigaret krijgt en dat terwijl hij zich jaren geleden reeds heeft opgegeven om als vrijwilliger naar Nederlands Indië te gaan. Hij maakt daar gepaard met veel humor van de overige mannen veel ophef over, maar hij krijgt vanzelfsprekend van ieder wel een trekje van hun sigaret en zo wordt zoiets opgelost. De rest van de dag hebben we peuken van sigaretten opgeraapt. Deze zijn door onze bevrijders weggegooid. Als er genoeg peuken zijn gevonden, worden deze uit elkaar geplozen en dan wordt er van het verzamelde tabak een nieuwe sigaret gedraaid. Meestal wordt als vloei krantenpapier gebruikt.
Bij de familie Siersema Bij Oude Statenzijl zijn we in groepjes met een vlot de Westerwoldse Aa overgestoken en komen we langs de boerderij van Crebas in de Kroonpolder. Bij de familie Siersema die woonachtig is in een schuur waarin een woongedeelte is afgetimmerd, hebben we koffie gedronken. Tijdens dit koffie drinken gaat het gesprek ook over de zoon van de familie Siersema. Hun zoon is tijdens de oorlog per trein naar de technische school in Winschoten gegaan. Voortdurend zijn de treinen, die naar Duitsland rijden, aangevallen door Engelse jachtvliegtuigen. Als er zo’n aanval gaande is, stopt de trein meestal en dan kunnen de passagiers uitstappen om zich te verstoppen in de korenvelden. Als de aanval voorbij is, kan iedereen weer instappen en rijdt de trein door naar Nieuweschans waar op het station wordt gestopt en men weer kan uitstappen. Bij één van die luchtaanvallen is de zoon van de familie Siersema in de trein geraakt door vele kogels hetgeen zijn dood betekent. Meerdere schoolgaande jongens zijn tijdens dergelijke aanvallen geraakt, evenwel niet altijd met dodelijk afloop. Wel wordt H. Edens, woonachtig in Drieborg, in zijn gezicht geraakt, hetgeen hem een oog kost. Later vinden we hem terug in zijn werkplaats. Hij is fietsenmaker geworden en heeft een winkeltje.
Na de koffie genuttigd te hebben, gaan we lopend verder. In de polder liggen in de bermen, maar ook in de sloten lange grote koperen buizen, aan één kant open. Zulke koperen dingen hebben we nog nooit gezien. Wat later wordt ons verteld dat het de hulzen zijn van een kogel uit een tank. Ik wil graag zo’n huls meenemen, maar zo’n huls is veel te zwaar om ook nog mee te nemen in de kinderwagen, waarin mijn zus, Marietje, van drie jaar wordt meegevoerd.
De hulzen laten we maar voor wat ze zijn. Lopende in de Kroonpolder zien we dat de korenmolen en het woonhuis, boven op de dijk, van destijds Udema is gebombardeerd en volkomen is kapotgeschoten. Ook zien we op enige afstand van de boerderij van Loers een Poolse tank in de sloot liggen. Deze Poolse tank is vanaf Nieuweschans langs de dijk naar de boerderij van Crebas de Kroonpolder in gereden. Even voorbij de boerderij van boer Loers is door boer Ebels, die in de boerderij aan de Kroonpolderweg woont direct achter Drieborg op genoemde Poolse tank met een pistoolmitrailleur geschoten. Boer Ebels staat in verbinding met het Duitse afweergeschut Dollard Süd in de Reiderwolderpolder. Boer Ebels is NSB-er en strijdt dus voor de Duitsers. Het toeval wil dat Ebels met z’n pistoolmitrailleur één van de chauffeurs van de tank door het kijkgat van de tank heeft doodgeschoten. De tank is daaropvolgend op z’n zij in de sloot beland. De Poolse bemanning van de tank is uit de tank gekropen en richting de boerderij van Ebels gelopen. Ze weten dat daar het vuur vandaan is gekomen. De hele familie Ebels wordt meegenomen naar Drieborg. In Drieborg is de familie Ebels nader verhoord en is hun lot vastgesteld. De ouders zullen worden gefusilleerd. Hierop moeten de ouders hebben verzocht om ook hun kinderen te fusilleren. Aldus moet het gezin Ebels om het leven zijn gebracht. De lijken zijn daarna in de boerderij gedeponeerd en vervolgens is de boerderij in brand gestoken en totaal afgebrand. Op dezelfde plek is later een nieuwe boerderij herbouwd, hetgeen nu nog duidelijk zichtbaar is. Ook is er een graf van de familie Ebels op het oudste gedeelte van het kerkhof te Nieuw Beerta. Opvallend aan dit graf is een afgebroken ronde zuil met de tekst: ‘omgekomen door oorlogsgeweld, datum 17 april 1945'4.
Na de Kroonpolder komen de bewoners van Nieuwe Statenzijl in Drieborg aan. De inwoners van Drieborg zijn gevlucht naar Nieuw Beerta en Beerta. Dus is het erg verlaten in Drieborg. Op de vensterbank van destijds de familie Bos die een kruidenierswinkel annex cafébedrijf runt, vind ik een portefeuille met heel veel Duits geld. Dit geld heeft vanzelfsprekend geen waarde meer. Ook herinner ik me dat enkelen van onze groep nog een kijkje in de kelder van caféhouder Bos hebben genomen. Of ze iets te eten of drinken hebben gevonden, is mij niet bekend. Onze groep zet na een rustpauze in Drieborg de wandeltocht voort. Na Nieuw Beerta wordt er weer een rustpauze gehouden op het erf van een boerderij. Hier horen we het tragisch overlijdensbericht van Siene Koolhof-Edens, de vrouw van de broer van mijn moeder, mijn tante dus. Verslagenheid alom.
Tragiek in Nieuw Beerta Wat is er gebeurd? Genoemde familie Koolhof woont destijds aan de Molenlaan in Nieuw Beerta. Voor hun huis in de sloot zijn ze bezig om hun schuilkelder nog wat te verbeteren. Ze zijn wel door de Canadezen bevrijd, maar de Duitse stellingen Dollard Süd, Fiemel en Pogum vuren nog steeds richting onze bevrijders. Voltreffers slaan links en rechts in, mede omdat er door de Duitsers niet gericht wordt gevuurd. Een schuilkelder opgebouwd van stropakken en aarde is tegen scherven en lichte granaten veiliger dan een huis. Albert Koolhof en zijn vrouw Siene Edens zijn de hele morgen bezig geweest met hun schuilplaats. Op een gegeven ogenblik besluiten ze om even thuis iets te eten en te drinken. Ze gaan hun arbeiderswoning binnen.
Mijn tante staat bij de tafel en mijn oom nog bij de kamerdeur als op dat ogenblik een voltreffer in de schoorsteen van hun huis terecht komt en naar beneden vallend door de schoorsteen ontploft. Mijn oom wordt getroffen in zijn heup en zijn rechterbeen door rondvliegend metaal en raakt zwaar gewond. Mijn tante heeft een scherf in haar maagstreek opgelopen. Beiden worden overgebracht naar het ziekenhuis in Winschoten. Dit vervoer naar het ziekenhuis kost veel tijd. Het is oorlog en vervoer is niet onmiddellijk voorhanden. Gevolg hiervan is het overlijden van mijn tante. Ze is niet op tijd in het ziekenhuis aangekomen. Mijn oom blijft als weduwnaar achter met twee dochters. Hij is nooit meer voor de volle honderd procent hersteld. Hij staat te boek als oorlogsslachtoffer. Hij heeft zich zijn verdere leven moeten behelpen met een soort slepend been. Aangezien na ongeveer twee jaar na het ongeluk de wond nog steeds niet geheeld is, wordt hij opnieuw geopereerd. Een scherf van 12 centimeter lengte wordt daarbij uit zijn heup verwijderd. Daaropvolgend is de wond gauw genezen, maar het lopen zal nooit weer worden zoals het is geweest.
Wel heeft mijn oom later kennis gekregen aan een ander flinke vrouw, Jo Karels, die via een advertentie in het dagblad De Waarheid nader contact heeft opgenomen. Zij heeft de stoute schoenen aangetrokken en is reizend per trein van Enschede naar Nieuw Beerta gekomen. Die reis verloopt niet vloeiend. Tot Winschoten met de trein is redelijk te doen in die tijd, doch daaropvolgend is er geen of een zeer slechte verbinding met de omliggende dorpen. De busverbinding van Winschoten naar Nieuw Beerta is nog zeer problematisch. Er rijdt slechts ‘s morgens en ’s avonds een bus, die ook nog een omweg maakt. Deze bus doet zo ongeveer alle dorpen aan. Jo Karels is al liftend in Nieuw Beerta beland en heeft kennis gemaakt met mijn oom. Zij is weduwe en heeft een zoontje. Haar echtgenoot is bij een bombardement in het Ruhrgebied om het leven gekomen. Aan het eind van hun kennismaking heeft mijn oom haar geld gegeven om stof te kopen om daar kleren van te naaien. Het is een teken geweest dat nadere kennismaking op prijs wordt gesteld. Mijn oom heeft een afwachtende houding aangenomen. Als ze niet terug komt, is hij immers zijn geld kwijt. Ze komt inderdaad wel terug en na verloop van tijd zijn ze getrouwd en hebben ze samen nog drie dochters gekregen. Mijn (stief)tante heeft zich erg goed thuis gevoeld in haar verdere leven in Nieuw Beerta. Menig inwoner ‘oet Hörn’ zal dit beamen.
Ondanks het overlijdensbericht zit er niets anders op dan onze tocht voort te zetten nadat we enig rust hebben genomen. We hebben onze tocht voortgezet tot we in Winschoten aankomen. In het eerste huis aan de linkerkant van de Beersterweg zijn mijn oma en opa, Maria Nieuwenhuis-Tuin en Koert Nieuwenhuis. Zij wonen in Finsterwolde aan de Klinkerweg, maar moeten voor de bevrijding van Finsterwolde hun huis verlaten en zijn vervolgens naar Winschoten gegaan. Ze hebben onderdak gekregen bij een broer van mijn oma, Wilko Tuin die aannemer is.
Voor even terug naar Nieuwe Statenzijl Wij kunnen daar niet blijven en zijn dezelfde dag nog naar Finsterwolde gegaan. Niet te voet, maar met iemand, die met een paard en wagen ook naar Finsterwolde gaat. In Finsterwolde in het huis van mijn oma en opa Nieuwenhuis, zijn we ongeveer twee weken geweest. Nadat we zo’n dag of tien in Finsterwolde zijn gebleven, zijn mijn vader en ik naar Nieuwe Statenzijl gegaan. We kunnen op één fiets, ik achterop, door Finsterwolderhamrik naar Drieborg fietsen. De fiets hebben we bij D. Dijkstra, die vooraan op de Oudedijk woont, laten staan en zijn toen lopend op weg gegaan door de polder naar Nieuwe Statenzijl. Wij moeten dit lopend doen, omdat de Duitsers alle duikers hebben laten springen en dit zijn gaten van twee tot drie meter diep. Als we bij het eerste dijkgat aankomen, zie ik
daar heel veel geweren liggen. Bovenaan de dijk hebben de Duitsers schuttersputjes gegraven ter verdediging. In die schuttersputjes liggen heel veel lege geweerhulzen en ook nog geweren. Ik wil graag een geweer meenemen, maar de Duitsers hebben de geweren allemaal onbruikbaar gemaakt. Ze hebben de kolven die van hout zijn, eraf geslagen. Ook op de kop van de dijk kan ik geen goede geweer vinden. Dan maar weer verder lopen. We lopen op de weg, die naar de boerderij waar de familie Schipper loopt. Nog steeds is mijn verlangen naar een goed geweer niet gestild en plotseling komt het in me op om even in de sloot te kijken, of daar misschien een goed geweer ligt. Als ik naar de slootwal loop en in de sloot kijk, schrik ik heel erg. Op de bodem van de sloot ligt een Duitse soldaat. Mijn eerste gedachte is: “Leeft deze soldaat nog?” Nog eens goed kijken en dan weet ik dat deze soldaat is gestorven. Hij ligt met zijn armen over elkaar en heeft zijn helm nog op. Vervolgens komt mijn vader naar mij toe en ziet de Duitse soldaat ook.
Op ongeveer 300 meter bij ons vandaan bij het dijkgat zijn twee mannen met een oranje band om. Mijn vader roept deze mannen. Ze halen de papieren die de Duitse soldaat bij zich draagt uit zijn uniform. De soldaat is daar in het land waar wij hem hebben gevonden begraven. Op zijn graf staat later een houten kruis met daarop zijn helm. Nog later is dit lijk samen met andere doden weer opgegraven en op een oorlogskerkhof herbegraven.
Na dit onvergetelijke voorval, gaan mijn vader en ik verder. Bij ons huis op Nieuwe Statenzijl aangekomen, zien we de gevolgen van de laatste oorlogsdagen. Alle ramen liggen er uit. Wat je nog met een beetje fantasie gordijnen kunt noemen, wapperen heen en weer. In huis is het een chaos. De kippen die de oorlog overleefd hebben, lopen over de vloer en over tafel. De pan, die bij ons vertrek nog vol is geweest met bonnensoep is nu leeg. De borden en het bestek liggen schots en scheef over de tafel. In de kelder liggen keiharde Duitse broden. Niets meer om te eten. Ook in de kelder is alles overhoop gehaald. De inhoud van de weckflessen met kersen, pruimen en kruisbessen zijn allemaal opgegeten door de Duitsers. Ook het gezouten spek in een balie verpakt is niet onaangeroerd gebleven en eveneens het vlees in weckflessen is verorberd. Slechts lege flessen zijn ons deel.
Op het aanrecht in de achterkamer liggen vierkante blokjes. Ze lijken heel echt op zuurtjes. Zuurtjes die ik in lange tijd niet heb gegeten. Op het moment dat ik zo’n blokje . in mijn mond wil doen, waarschuwt mijn vader om niets op te eten van wat er zoal in de keuken te vinden is. Door die waarschuwing is wellicht een ernstig ongeluk aan mij voorbij gegaan. Die op het oog heerlijk lijkende vierkante blokjes zijn geen snoepjes, maar gekristalliseerde kaliloog5. De kaliloog heeft in een fles in de kelder gestaan en die fles is door een Duitser uit de kelder meegenomen. In de keuken heeft hij de kurk er afgehaald, wellicht aan de kaliloog geroken en daarna de fles met kaliloog geledigd over het aanrecht. Kaliloog is niet om te drinken!. De kokosmatten zijn volledige uit de kamer verdwenen. Deze zijn later teruggevonden in de schuttersputjes die de Duitsers aan de kop van de dijken hebben gegraven. Ook hebben ze de garnalenkuilen en kluwen katoenen garen van mijn vader gebruikt in de loopgraven.
Bij ons bezoek in Nieuwe Statenzijl zijn onze bevrijders daar nog. Overal lopen kippen vrij rond en die hebben her en der nesten gemaakt waar ze hun eieren leggen. Als kinderen weten wij al gauw dat onze bevrijders dol zijn op eieren. Als wij een nest eieren hebben gevonden, nemen we die mee en gaan daarmee naar onze bevrijders. Elk ei levert een sigaret op, die we thuis afleveren.
Na ons eerste bezoek aan Nieuwe Statenzijl gaan mijn ouders, nadat nieuwe ramen zijn geplaatst, al vrij spoedig terug naar hun woonplaats. Als mijn vader echter de fietsen, die ingeleverd hadden moeten worden, uit de gracht wil halen, blijken die verdwenen te zijn. Dat de fietsen uit de gracht verdwenen zijn, weet al gauw heel Nieuwe Statenzijl. Als reactie daarop komt er bericht dat er twee fietsen bij de sluis zijn gezien. Ook hebben sommigen gezien dat onze bevrijders hebben geprobeerd om daarop te fietsen. Dat fietsen is echt wel opgevallen, want ze kunnen namelijk niet fietsen. Ze zijn slechts beginners en dat valt echt op. Zij hebben dus de fietsen uit de gracht gehaald. Mijn vader naar de sluis om onze bevrijders duidelijk te maken dat die fietsen uit de gracht van hem zijn. Ze geven de fietsen zonder bezwaar te maken met een vriendelijk gebaar terug.
Als mijn ouders zich zo goed en zo kwaad als het gaat, weer in Nieuwe Statenzijl hebben gevestigd, en aan hun onderkomen het nodige hebben gedaan, moet er rondom hun huis nog het één en ander worden opgeruimd. Achter het huis in de sloot liggen allemaal grote ronde dingen, zo groot en dik als een grote pannenkoekenpan. Deze pannen moeten maar eens uit de sloot verwijderd worden, is de gedachte van mijn vader. Terwijl hij in de sloot bezig is deze pannen op de wal te gooien, komt een buurman naar hem toe en zegt: “Weet je wel waar je mee bezig bent?” Mijn vader antwoordt daarop “Nee hou dat zo?” “Man”, zegt de buurman, “dat zijn tankmijnen.” “Als ik jou was, zou ik er maar direct mee stoppen.” En dat heeft hij dan ook onmiddellijk gedaan.
Een schuilplaats onder de sluisdeuren Hendrik Heidema, de enigste persoon die niet heeft hoeven te vertrekken van de bezetter, omdat hij de sluizen van Nieuwe Statenzijl moet bedienen heeft de komst van de bevrijders alleen meegemaakt. Hendrik heeft als schuilplaats een loods waarin reserve sluisdeuren liggen opgeslagen gekozen. Onder de opgestapelde sluisdeuren is zijn schuilplaats. Op zekere avond komen de eerste bevrijders lopend in Nieuwe Statenzijl aan en komen dan ook bij het huis van Hendrik en gaan vervolgens ook naar de loodsen waar Hendrik zijn schuilplaats heeft. Als Hendrik de bevrijders ziet naderen, komt hij te voorschijn. De bevrijders ondervragen hem en hebben al gauw door dat hij een bewoner is en een Hollander. Deze ontmoeting met de bevrijders verloopt gemakkelijk. Mevrouw Heidema, de moeder van Hendrik, maakt later de gedenkwaardige opmerking: “Weet U waar we allen nog mee te maken krijgen? Nee weten jullie dat niet? Ik wel. Wij krijgen allemaal last van kleine tiekjes”. Daarmee bedoelt ze luizen. Ze krijgt gelijk. Luizen krijgen de overhand en deze moeten worden bestreden. Daarna doet de schurft zijn intrede. Iedereen moet naar een bepaalde locatie om daartegen te worden ingesmeerd. Als beide zaken zijn bezworen kan de danswoede een aanvang nemen. Jong en oud neemt dansles. Langzamerhand herstelt Nederland zich.
Na ons eerste bezoek aan Nieuwe Statenzijl gaan mijn ouders, nadat nieuwe ramen zijn geplaatst, al vrij spoedig terug naar hun woonplaats. Als mijn vader echter de fietsen, die ingeleverd hadden moeten worden, uit de gracht wil halen, blijken die verdwenen te zijn. Dat de fietsen uit de gracht verdwenen zijn, weet al gauw heel Nieuwe Statenzijl. Als reactie daarop komt er bericht dat er twee fietsen bij de sluis zijn gezien. Ook hebben sommigen gezien dat onze bevrijders hebben geprobeerd om daarop te fietsen. Dat fietsen is echt wel opgevallen, want ze kunnen namelijk niet fietsen. Ze zijn slechts beginners en dat valt echt op. Zij hebben dus de fietsen uit de gracht gehaald. Mijn vader naar de sluis om onze bevrijders duidelijk te maken dat die fietsen uit de gracht van hem zijn. Ze geven de fietsen zonder bezwaar te maken met een vriendelijk gebaar terug.
Als mijn ouders zich zo goed en zo kwaad als het gaat, weer in Nieuwe Statenzijl hebben gevestigd, en aan hun onderkomen het nodige hebben gedaan, moet er rondom hun huis nog het één en ander worden opgeruimd. Achter het huis in de sloot liggen allemaal grote ronde dingen, zo groot en dik als een grote pannenkoekenpan. Deze pannen moeten maar eens uit de sloot verwijderd worden, is de gedachte van mijn vader. Terwijl hij in de sloot bezig is deze pannen op de wal te gooien, komt een buurman naar hem toe en zegt: “Weet je wel waar je mee bezig bent?” Mijn vader antwoordt daarop “Nee hou dat zo?” “Man”, zegt de buurman, “dat zijn tankmijnen.” “Als ik jou was, zou ik er maar direct mee stoppen.” En dat heeft hij dan ook onmiddellijk gedaan.
Als de oorlog voorbij is, worden de bevrijders door de bevolking begroet. Hier zien we een jonge dame in gesprek met Poolse bevrijders. Onze bevrijders hebben er ook voor gezorgd dat er veel oorlogsbabys zijn verwekt. Helaas zijn de meeste zonder een echte vader opgegroeid. Foto: Traces of War. Licentie: Public Domain.
De oorlog is voorbij Op een zekere avond komt Rieks Kool lopend vanaf de sluis langs met de prettige mededeling dat Duitsland gecapituleerd heeft. De Tweede Wereldoorlog is voorgoed voorbij. De tanks van onze bevrijders zijn enige dagen daarvoor naar de dijk bij de sluis gegaan. Daarbij zijn ze over de meerpalen gereden en hebben deze palen met de bodem gelijk gemaakt. De Duitsers die alle duikers in de polders hebben laten springen, zodat er geen tanks Nieuwe Statenzijl kunnen bereiken, hebben één duiker over het hoofd gezien. Het is de duiker in de dijk waar het afvoerwater van het elektrisch gemaal van Vieregge in de Westerwoldse A uitmondt. Zodoende zijn de tanks vanaf Nieuweschans langs de Westerwoldse A, achter de dijk naar Nieuwe-Statenzijl gereden. Aldaar aangekomen hebben ze de lopen van de tanks gericht op de havenplaats Emden, doch geschoten is er niet meer. De Tweede Wereldoorlog is hier ten einde.
Nog enige bijzonderheden uit de oorlog Eerder in dit verhaal is verteld over het neerkomen van een vliegtuig tussen de boerderij van Ten Have en de woning waar mijn oom en tante hebben gewoond met hun vijf kinderen. Tijdens de middagpauze op school eet ik bij mijn oom en tante. Ook spelen wij als kinderen heel veel met elkaar na schooltijd, op de zaterdagen en in de schoolvakanties. Nieuwsgierig als wij zijn, bezoeken we ook de verwrongen delen van het neergestorte vliegtuig. We zien de vliegtuigmotoren liggen en vinden ook een handschoen met daarin een hand. Ook vinden we iets dat op paardenhaar lijkt. Het is enigszins zachter dan paardenhaar. Allerlei gevonden zaakjes nemen we mee. Ook dat zogenaamde paardenhaar. Dit wordt terug gekomen op de Schanskerdijk netjes in een sigarenkistje gedaan. Het is onze enige bezoekje geweest aan het neergestorte vliegtuig. De volgende dag is de plek waar het vliegtuig is neergestort, afgebakend en mag er niemand nog naar toe.
Enige dagen later hebben we het sigarenkistje met daarin het zogenaamde paardenhaar weer te voorschijn gehaald. We bevinden ons dan naast het huis direct bij de muur. We hebben ook lucifers en we willen een proberen of het ook wil branden. Een van ons doet de deksel van het sigarenkistje open en een ander steekt een lucifer aan. De aangestoken lucifer flipt uit de vingers van degene die de lucifer heeft aangestoken en komt in het sigarenkistje terecht. Het gevolg is een enorme steekvlam van wel een meter hoog en degene die het kistje heeft opengemaakt, is nog met zijn gezicht boven het kistje en krijgt rechtstreeks te maken met de steekvlam. Een gedeelte van zijn gezicht is verbrand, zijn wimpers, wenkbrauwen en het voorste gedeelte van zijn haar is verbrand of geschroeid. Mijn nichtje heeft de tegenwoordigheid van geest om mijn neefje zijn gezicht dadelijk in een teiltje met melk te dompelen, zodat de ergste pijn en verwonding worden verzacht.
Mijn neefje kan na de vakantie nog niet direct weer naar school. Hij schaamt zich erg om zonder wenkbrauwen en verzengd haar te moeten rondlopen. Als hij echter zijn schaamte heeft overwonnen en weer naar school gaat, wordt hij alsnog door zijn onderwijzer flink uitgescholden voor hetgeen is gebeurd. De verbranding van huid, haar enz. is gelukkig hersteld en er zijn verder geen nadelige gevolgen.
Na de bevrijding ligt er achter de sluis te Nieuwe Statenzijl een binnenschip volgeladen met munitie. Het schip is tot zinken gebracht en ligt bij eb droog en bij vloed voor de helft in het water bij normaal getijde. Als jongens kruipen wij wel eens op dat schip en gaan dan op onderzoek uit. Er liggen in dat schip hele mooie vierkante bakelieten bakjes met daarin lichtkogels. Die lichtkogels kieperen wij in het water en de bakelieten kistjes met deksel nemen we mee. Weer eens op zoektocht uit, vinden we een kist met munitie. De kogels zijn ongeveer 20 cm lang; een aantal nemen we mee. De kogel slaan we op een grote kei tot we de huls overhouden. In de huls zitten staafjes (bus)kruit. Dat kruit gaan we verzamelen tot we een hoop ter grootte van een molshoop hebben. We maken een lange lint van kruit tot over de kop van de dijk. Verscholen achter de kop van de dijk steken we het kruit aan. Het vuur loopt dan via het lint kruit naar de hoop kruit. Dat vat vlam en ontploft. Het is altijd goed afgelopen. Het gevaar dat het bovengenoemde met zich meedraagt, beseffen we in ’t geheel niet. We zijn er immers enigszins mee opgegroeid.
Op jacht En niet alleen wij als kinderen doen ondoordachte dingen. Ook mijn oom Jurjen doet eens iets wat niet echt doordacht is. Mijn oom Jurjen is een verwoed jager. Hij heeft een jachtvergunning en een dubbelloops jachtgeweer. Direct na de oorlog zijn jachtpatronen schaars. Je kan als jager slechts een beperkt aantal patronen krijgen en daarom maken de jagers de jachtpatronen zelf. Daarvoor hebben ze speciaal gereedschap. Op een gegeven ogenblik heeft mijn oom geen kruit meer. Wel heeft hij nog uit de bezettingstijd wat munitie voor een geweer. Hij heeft het kruit van geweerkogels in de hulzen van jachtpatronen gedaan. Gewapend met jachtgeweer en zelfgemaakte jachtpatronen, gemaakt met kruit uit munitiepatronen gaat hij op jacht op de kwelders buitendijks. Als hij eenden onder schot krijgt, legt hij aan en haalt de trekker over. Een enorme knal is het laatst wat mijn oom heeft gehoord en daarna is hij half bewusteloos enige tijd blijven liggen. Na verloop van tijd is hij weer enigszins tot bewustzijn gekomen en heeft met veel moeite de dijk bereikt. Daar is hij na even te rusten weer volkomen tot bewustzijn gekomen, is vervolgens weer na de plek gegaan waar zijn geweer is blijven liggen. Hier aangekomen ziet hij dat de loop van zijn geweer krom en uit elkaar is gebarsten; een geluk bij een ongeluk. Hij heeft zichzelf wel kunnen doodschieten met het kruit uit een geweerkogel.
Dode Duitse soldaten De soldaten die dood gevonden worden, zijn op de vindplaats begraven. Zo ook deze soldaat. Hij wordt niet in de sloot begraven, maar ongeveer vijf meter vanaf de sloot op het land. Zo’n graf kun je herkennen aan een verhoging met daarop een houten kruis en daarop z’n helm. Iedere dag komen we twee keer langs het graf van een gedode soldaat.
Op zekere dag komen wij weer terug van school in Drieborg, we zijn slechts met drie jongens in Nieuwe Statenzijl en onderweg hebben we ons meerdere keren met de fiets in de hooi bultjes, die langs de weg zijn opgehoopt, laten vallen. Gevolg is dat de hooibultjes uit elkaar vallen en sommigen voor de helft in de sloot liggen. Het is goed te zien waar wij langs zijn gekomen. Al vallend en opstaand komen we bij het graf van de Duitse soldaat. Zo’n helm op, lijkt ons wel wat, nooit eerder gedaan. We springen over de sloot en halen de helm van het houten kruis en zetten die op ons hoofd. Prachtig zo’n Duitse helm op en daarbij ook nog op de fiets. Zo kun je mooi oorlogje spelen. Af en toe wordt de helm van hoofd verwisseld. Veel plezier en verder nergens aan gedacht of op gelet totdat er plotseling iemand ons tot de orde roept en ons duidelijk maakt dat hij de eigenaar van die hooibultjes is. Een flinke uitbrander en veel dreigementen is ons deel. Wij zetten de helm vlug terug op het houten kruis en gaan zo snel we kunnen op onze fietsen, waarvan de velgen zijn voorzien van gesneden stukken autoband, naar huis. “Nog goed afgelopen,“ denken we, maar dat is een verkeerde veronderstelling.
De volgende dag op school krijgen we nogmaals een flinke uitbrander en moeten we nablijven. De man van de hooibultjes heeft zich in verbinding gesteld met meester Stijkel. Ondanks dat meester Stijkel ‘Duitsland’ en ‘Duitsers’ niet meer met een hoofdletter op het schoolbord schrijft, keurt hij het afnemen van de helm van het graf en daarmee rondlopen, zeer zeker af.
De voormalige lagere school in Drieborg heeft uit drie lokalen en een gymlokaal bestaan. Helemaal rechts op de foto zie je de aangebouwde woning van meester Stijkel. Foto is aangeleverd door Jurjen Bakker.
In oorlogstijd naar de lagere school Tijdens de oorlogstijd ben ik leerling op de school te Drieborg. Op de fiets gaan we elke dag, vier kilometer van Nieuwe Statenzijl naar Drieborg. De polderwegen zijn destijds nog niet geasfalteerd. Het wegdek bestaat uit blauw grind met heel veel grote gaten. We hebben dan ook geen luchtbanden. Een band bestaat uit een reep afgesneden autoband. Zo’n reep autoband wordt rondom een velg gelegd en waar de uiteinden bij elkaar komen met een stuk ijzerdraad verbonden. Aldus is het fietsen een zware bezigheid. Ook is ons geleerd hoe te handelen als de Tommies een aanval doen op de treinen, of als er een vuurgevecht in de lucht plaatsvindt tussen Duitse en geallieerde vliegtuigen. Als de sirenes loeien, moeten we zo snel mogelijk onze fiets onder in de sloot leggen en dan onder de fiets kruipen. Dit is ter bescherming van neerkomende scherven. Als de lang durende sirene volgt betekent dit dat de aanval voorbij is en kunnen we de fiets weer uit de sloot trekken en verder gaan.
Is er tijdens de lestijd op school zo’n aanval dan moeten we allereerst onder de schoolbanken kruipen, vervolgens gaan we rij voor rij zo snel mogelijk de klas uit, door de gang en dan naar buiten. We moeten dan snel en zo dicht mogelijk langs de muren lopen zowel in de gang als buiten de school tot we in de kelder van het huis van het schoolhoofd, meester Stijkel, komen6. In de kelder zijn dan alle leerlingen verzameld tot de sirene aangeeft dat de aanval voorbij is.
Twee keer heb ik meegemaakt dat een vliegtuig is neergestort. De eerste keer komt het vliegtuig in het Binnenland terecht. Het Binnenland is het land dat tussen Drieborg/Nieuw-Beerta en Finsterwolde ligt, dus westelijk van Drieborg. De tweede keer is op een vrijdagmiddag zo omstreeks half één als we naar school gaan. We fietsen op de weg van Nieuwe Statenzijl naar de eerste boerderij, destijds bewoond door de familie Schipper bewoond7. Plotseling is er een vuurgevecht in de lucht tussen twee vliegtuigen. Er wordt over en weer geschoten. Op een gegeven ogenblik brandt één van de vliegtuigen. Grote rookwolken komen uit het vliegtuig en daaropvolgend begint het vliegtuig ronddraaiend te dalen en stort tenslotte met een hels kabaal neer tussen Drieborg en de boerderij van O. ten Have aan de Schanskerdijk.
In het laatste huis aan de Schanskerdijk wonen mijn oom en tante. Hier blijf ik tijdens mijn lagere schooltijd in de middag over en eet ik mee aan tafel. In dit gezin zijn drie jongens en twee meisjes, van ongeveer mijn leeftijd.
In de winter van 1944/45 gaan we alleen ’s morgens een paar uur naar school. Er is geen brandstof, zoals cokes en turf meer om de school te verwarmen. Klassikaal wordt ons huiswerk, dat de vorige dag is opgegeven en eventjes vluchtig is uitgelegd, nagezien en wordt er nieuw huiswerk opgegeven en dan kunnen we weer terug naar huis. Als kind heb ik dat niet vreemd gevonden. Na de winter van 1944/’45 gaan we niet meer naar school.
De oorlog is voorbij Op een zekere avond komt Rieks Kool lopend vanaf de sluis langs met de prettige mededeling dat Duitsland gecapituleerd heeft. De Tweede Wereldoorlog is voorgoed voorbij. De tanks van onze bevrijders zijn enige dagen daarvoor naar de dijk bij de sluis gegaan. Daarbij zijn ze over de meerpalen gereden en hebben deze palen met de bodem gelijk gemaakt. De Duitsers die alle duikers in de polders hebben laten springen, zodat er geen tanks Nieuwe Statenzijl kunnen bereiken, hebben één duiker over het hoofd gezien. Het is de duiker in de dijk waar het afvoerwater van het elektrisch gemaal van Vieregge in de Westerwoldse A uitmondt. Zodoende zijn de tanks vanaf Nieuweschans langs de Westerwoldse A, achter de dijk naar Nieuwe-Statenzijl gereden. Aldaar aangekomen hebben ze de lopen van de tanks gericht op de havenplaats Emden, doch geschoten is er niet meer. De Tweede Wereldoorlog is hier ten einde.
Zelfgemaakte producten Kaliloog wordt in die tijd gebruikt om zeep te maken om daarmee de kleren te wassen. Niet alleen wordt er thuis zeep gemaakt, maar ook stroop en olie. Stroop wordt gemaakt van suikerbieten. De bieten moeten eerst zuiver schoon gewassen worden en vervolgens in kleine blokjes gesneden en in een kussensloop aan de kook worden gebracht. Vervolgens worden de aan de kook gebrachte stukken suikerbiet uitgeperst door een garnalenpers. Het vocht dat door persing uit de pers komt, wordt opgevangen en wordt dit vocht op het vuur gezet en al kokende wordt de waterdamp er uit gekookt. Hiermee gaat men door tot er een stroopachtige massa ontstaat. Dit is echt zoet en enigszins vloeibaarder dan de stroop van tegenwoordig. Als je doorgaat met het koken van dat stroperige spul blijft er tenslotte een bruinachtige massa over, dat enigszins lijkt op suiker.
Als het koolzaad, dat destijds in schoven gebonden en daarna in hokken op het land staat om na te rijpen, binnengehaald wordt met paard en wagen, mogen de inwoners van Nieuwe Statenzijl de achterblijvende losse koolzaadhalmen verzamelen. ‘Koolzaad sammeln’ noemen we dat in het Gronings. Een hele koolzaadschoof pikken durf je niet, want er is toezicht door de Duitsers. Als die zien dat je een hele schoof pikt, word je verzamelde voorraad ingenomen. Als we een flinke bos koolzaadstronken hebben bemachtigd, worden die op een doek gelegd en vervolgens worden de punten van het doek samengebonden en wordt er met stokken op geslagen. Dan gaan de koolzaadhalmen open en springen de koolzaadkorrels eruit. De lege halmen en het koolzaad wordt gescheiden. Dit koolzaad is vrij zwart van kleur. Uit de koolzaadkorrels wordt koolzaadolie gewonnen door middel van een oliemolentje. De olie wordt opgevangen en in flessen gedaan en hetgeen overblijft wordt gebruikt als brandstof voor de kachel. In dat afval zit natuurlijk ook nog wel wat olie met als gevolg dat die restafval heel goed wil branden. Ook worden in het najaar de opgedroogde wortels van het bietenzaad, die op land liggen, opgezocht en ook dat dient als brandstof voor de kachel. Gerst, haver en tarwe worden gemalen door middel van een koffiemolen tot respectievelijk gerste-, havermout- en tarwemeel.
Nog enige bijzonderheden uit die tijd Eerder in dit verhaal is verteld over het neerkomen van een vliegtuig tussen de boerderij van Ten Have en de woning waar mijn oom en tante hebben gewoond met hun vijf kinderen. Tijdens de middagpauze op school eet ik bij mijn oom en tante. Ook spelen wij als kinderen heel veel met elkaar na schooltijd, op de zaterdagen en in de schoolvakanties. Nieuwsgierig als wij zijn, bezoeken we ook de verwrongen delen van het neergestorte vliegtuig. We zien de vliegtuigmotoren liggen en vinden ook een handschoen met daarin een hand. Ook vinden we iets dat op paardenhaar lijkt. Het is enigszins zachter dan paardenhaar. Allerlei gevonden zaakjes nemen we mee. Ook dat zogenaamde paardenhaar. Dit wordt terug gekomen op de Schanskerdijk netjes in een sigarenkistje gedaan. Het is onze enige bezoekje geweest aan het neergestorte vliegtuig. De volgende dag is de plek waar het vliegtuig is neergestort, afgebakend en mag er niemand nog naar toe.
Enige dagen later hebben we het sigarenkistje met daarin het zogenaamde paardenhaar weer te voorschijn gehaald. We bevinden ons dan naast het huis direct bij de muur. We hebben ook lucifers en we willen een proberen of het ook wil branden. Een van ons doet de deksel van het sigarenkistje open en een ander steekt een lucifer aan. De aangestoken lucifer flipt uit de vingers van degene die de lucifer heeft aangestoken en komt in het sigarenkistje terecht. Het gevolg is een enorme steekvlam van wel een meter hoog en degene die het kistje heeft opengemaakt, is nog met zijn gezicht boven het kistje en krijgt rechtstreeks te maken met de steekvlam. Een gedeelte van zijn gezicht is verbrand, zijn wimpers, wenkbrauwen en het voorste gedeelte van zijn haar is verbrand of geschroeid. Mijn nichtje heeft de tegenwoordigheid van geest om mijn neefje zijn gezicht dadelijk in een teiltje met melk te dompelen, zodat de ergste pijn en verwonding worden verzacht. Mijn neefje kan na de vakantie nog niet direct weer naar school. Hij schaamt zich erg om zonder wenkbrauwen en verzengd haar te moeten rondlopen. Als hij echter zijn schaamte heeft overwonnen en weer naar school gaat, wordt hij alsnog door zijn onderwijzer flink uitgescholden voor hetgeen is gebeurd. De verbranding van huid, haar enz. is gelukkig hersteld en er zijn verder geen nadelige gevolgen.
Na de bevrijding ligt er achter de sluis te Nieuwe Statenzijl een binnenschip volgeladen met munitie. Het schip is tot zinken gebracht en ligt bij eb droog en bij vloed voor de helft in het water bij normaal getijde. Als jongens kruipen wij wel eens op dat schip en gaan dan op onderzoek uit. Er liggen in dat schip hele mooie vierkante bakelieten bakjes met daarin lichtkogels. Die lichtkogels kieperen wij in het water en de bakelieten kistjes met deksel nemen we mee. Weer eens op zoektocht uit, vinden we een kist met munitie. De kogels zijn ongeveer 20 cm lang; een aantal nemen we mee. De kogel slaan we op een grote kei tot we de huls overhouden. In de huls zitten staafjes (bus)kruit. Dat kruit gaan we verzamelen tot we een hoop ter grootte van een molshoop hebben. We maken een lange lint van kruit tot over de kop van de dijk. Verscholen achter de kop van de dijk steken we het kruit aan. Het vuur loopt dan via het lint kruit naar de hoop kruit. Dat vat vlam en ontploft. Het is altijd goed afgelopen. Het gevaar dat het bovengenoemde met zich meedraagt, beseffen we in ’t geheel niet. We zijn er immers enigszins mee opgegroeid.
Op jacht En niet alleen wij als kinderen doen ondoordachte dingen. Ook mijn oom Jurjen doet eens iets wat niet echt doordacht is. Mijn oom Jurjen is een verwoed jager. Hij heeft een jachtvergunning en een dubbelloops jachtgeweer. Direct na de oorlog zijn jachtpatronen schaars. Je kan als jager slechts een beperkt aantal patronen krijgen en daarom maken de jagers de jachtpatronen zelf. Daarvoor hebben ze speciaal gereedschap. Op een gegeven ogenblik heeft mijn oom geen kruit meer. Wel heeft hij nog uit de bezettingstijd wat munitie voor een geweer. Hij heeft het kruit van geweerkogels in de hulzen van jachtpatronen gedaan. Gewapend met jachtgeweer en zelfgemaakte jachtpatronen, gemaakt met kruit uit munitiepatronen gaat hij op jacht op de kwelders buitendijks. Als hij eenden onder schot krijgt, legt hij aan en haalt de trekker over. Een enorme knal is het laatst wat mijn oom heeft gehoord en daarna is hij half bewusteloos enige tijd blijven liggen. Na verloop van tijd is hij weer enigszins tot bewustzijn gekomen en heeft met veel moeite de dijk bereikt. Daar is hij na even te rusten weer volkomen tot bewustzijn gekomen, is vervolgens weer na de plek gegaan waar zijn geweer is blijven liggen. Hier aangekomen ziet hij dat de loop van zijn geweer krom en uit elkaar is gebarsten; een geluk bij een ongeluk. Hij heeft zichzelf wel kunnen doodschieten met het kruit uit een geweerkogel.
Deze foto is mogelijk genomen tijdens de winter 1979/1980 Willem Bakker, mijn vader, is hier bezig zijn vissersboot vrij te maken van ijs. Dit doet hij zowel ’s morgens als ’s avonds. Reden: Het niet kapot vriezen van de boot. Deze foto is bijgevoegd om te laten zien waar Hendrik Heidema, de sluisknecht, zich schuil heeft gehouden nadat de bewoners van Nieuwe Statenzijl naar Duitsland zijn verdreven in april 1945. In de loodsen aan de overkant van het water liggen sluisdeuren opgeslagen. Soms wel vijf deuren op elkaar gestapeld. Tussen elke deur is veel ruimte. De onderste deur ligt ongeveer 50 á 60 cm van de begane grond. Daaronder heeft sluisknecht, Heidema zich verborgen. In de sluiskolk ligt de viskotter van Berend Kool. De bedoeling van de Duitsers is destijds om de sluisdeuren te laten springen, zodat het water de vrije doortocht zal krijgen en bij hoog water en de Dollard zijn grootte terug zal krijgen van omstreeks 1500. Aangezien er in 1945 maar weinig mensen een fototoestel bezitten, zijn er jammer genoeg weinig foto’s uit de tijd van de Tweede Wereldoorlog in Nieuwe Statenzijl.
Tekst: †Jurjen Bakker, Winschoten
|
||||||||||||||||||||||||
|